Wat is hoogbegaafdheid?

Hoogbegaafdheid is een complex begrip, omdat het iets over de intelligentie zegt, over iemands persoonlijkheid én over diens omgeving. Binnen de wetenschap zijn de meningen over wat hoogbegaafdheid nu eigenlijk is nog erg verdeeld. Het enige waar wetenschappers het over eens zijn, is dat intelligentie een belangrijke voorwaarde is om tot prestaties te komen. Een intelligentietest kan echter alleen iets zeggen over de hoogte van iemands intelligentie. Dat wat als tweede voorwaarde wordt gezien voor hoogbegaafdheid – specifieke persoonlijkheidskenmerken- kun je alleen vanuit een subjectief perspectief in kaart brengen. Wetenschappers zijn het er daarnaast ook over eens dat iemands omgeving medebepalend is voor de mate waarin hij kan komen tot prestaties op hoogbegaafd niveau. Alleen onderscheidt niet iedere wetenschapper exact dezelfde factoren.

Intelligentie
Bij een zakelijke benadering zien we dat intelligentie eigenlijk niet meer is dan datgene wat met een intelligentieonderzoek gemeten wordt: de score op een test afgezet tegen een gemiddelde. Een normaalverdeling van intelligentie onder alle mensen laat zien dat de gemiddelde mens een intelligentiepeil heeft van ongeveer 100.

IQ curve

Aan de linkerkant van de schaal zien we de verdeling van het intelligentiepeil beneden het gemiddelde; rechts de verdeling van het intelligentiepeil boven het gemiddelde. Alle mensen die volgens deze opvatting een IQ hebben tussen 85 en 100, kunnen prestaties leveren op laag tot gemiddeld niveau. Mensen met een IQ tussen 100 en 115 kunnen prestaties leveren op gemiddeld tot boven gemiddeld niveau. Mensen met een IQ tussen 115 en 130 kunnen presteren op begaafd niveau en van mensen met een IQ van boven de 130 mag gezegd worden dat zij prestaties kunnen leveren op hoogbegaafdniveau.

Persoonlijkheidsfactoren
Prestaties van de mens zijn niet alleen afhankelijk van de intelligentie maar ook van persoonlijkheidsfactoren.
Eén van de meest bekende modellen met betrekking tot hoogbegaafdheid is het multifactorenmodel van Renzulli & Mönks (Mönks & Ypenburg, 1995).

driehoek

In dit model spelen de factoren creativiteit (of creërend vermogen) en doorzettingsvermogen een belangrijke rol naast intelligentie. Met de factor creativiteit wordt iemands vermogen bedoeld om oplossingen te zoeken buiten de reguliere kaders. Tevens verwijst deze factor naar het ‘scheppend bezig kunnen te zijn’. Dit betekent zoveel als komen tot nieuwe ideeën. Wie niet uitgedaagd wordt om juist dit deel van de persoonlijkheid te gebruiken zal dus minder tot bijzondere prestaties komen dan iemand die hiertoe wel wordt uitgedaagd. Bij mensen die we hoogbegaafd noemen, zien we dat met name creërend vermogen onder spanning komt te staan in een prikkelarme omgeving en in een omgeving waarin mentaal ‘buiten de lijntjes kleuren’ niet gewaardeerd wordt. Daardoor kan ook de derde persoonlijkheidsfactor, het doorzettingsvermogen, zijn invloed verliezen. Wie niet uitgedaagd wordt om zich te ontwikkelen, tot bijzondere prestaties te komen, zal de drang om door te zetten op den duur verliezen.

Omgevingsfactoren
In de discussie over de definitie van hoogbegaafdheid en de modellen die hoogbegaafdheid weergeven, zien we dat alle wetenschappers verwijzen naar omgevingsfactoren.
Zo noemen Renzulli & Mönks de factoren gezin, school en ontwikkelingsgelijken (vrienden, peers). Met name bij heel jonge kinderen zien we dat de rol van het gezin nog erg belangrijk is. De factor school speelt dan nog niet of nauwelijks een rol maar de crèche of peuterspeelzaal natuurlijk wel. Wie niet uitgedaagd wordt door zijn leeromgeving om zijn creativiteit te gebruiken, bijvoorbeeld doordat alle opdrachten en werkjes een gesloten karakter hebben, zal dit aspect van zijn persoonlijkheid zeer waarschijnlijk minder ontwikkelen. Gaan we nog een stapje verder en wordt creativiteit afgekeurd (‘hier is je speelgoed niet voor bedoeld’ of ‘je weet toch wel hoe een vis er in het echt uitziet’), dan zal het kind op den duur zelfs zijn motivatie verliezen om prestaties te leveren die aansluiten bij de verwachting die men doorgaans van hem heeft. Datzelfde geldt voor uitdaging. Wie altijd werkjes doet die te eenvoudig zijn, zal zich nooit hoeven in te spannen, ontwikkelt geen goede werk- en leer strategieën en raakt steeds verder gedemotiveerd, of ontwikkelt belemmerende karaktertrekken zoals faalangst of een negatief zelfbeeld.
Het gezin speelt bij de ontwikkeling van het jonge kind een belangrijke rol (Van Gerven, 2001; 2007). De eerste jaren van een kinderleven is het gezin het directe referentiekader van het kind. De wijze waarop ouders, broertjes en zusjes (en natuurlijk andere intensief bij het gezin betrokken personen) reageren op prestaties en gedrag bepalen mede of een kind die ontwikkeling optimaal doormaakt en het onderste uit de kan haalt. Natuurlijk moeten ouders een gezonde balans zien te vinden tussen stimuleren, accepteren als normaal en soms ook afremmen. Naast de attitude van gezinsleden spelen in de vroege kinderjaren ook economische factoren een belangrijke rol bij de ontwikkeling. Kinderen die opgroeien in een gezin waar veel ‘rechthoekig educatief entertainment’ wordt aangeboden (televisie, computer, boekjes) en waar men gewend is om veel met elkaar te praten, hebben veelal een voorsprong op kinderen uit gezinnen waar dit niet het geval is.
In de meeste gevallen zien we dat die voorsprong zich uit in een grotere woordenschat, een betere zinsbouw en al goed kunnen vertellen over kleine gebeurtenissen in het leven van het kind. Van veel van deze kinderen wordt op grond van die verbale voorsprong onterecht gedacht dat zij hoogbegaafd zijn.
Tot slot benoemen Mönks & Renzulli de factor ontwikkelingsgelijken. Ieder mens heeft ontwikkelingsgelijken nodig om zich te kunnen spiegelen. Die spiegeling is één van de voorwaarden om zich verder te kunnen ontwikkelen. Als we een kind van acht jaar voor langere tijd in een kleutergroep plaatsen, zien we dat deze achtjarige stil blijft staan in zijn ontwikkeling om, na verloop van tijd, regressief gedrag te gaan vertonen. Het kind valt terug in gedragspatronen die passen bij een voorgaand ontwikkelingsstadium om zo de aansluiting van de groep te kunnen vinden. Eigenlijk zien we dat, om tot prestaties op hoogbegaafdniveau te komen, die spiegelingsmogelijkheid aan ontwikkelingsgelijken van essentieel belang is. Het kind dat een voorsprong heeft op leeftijdgenoten zal zoeken naar andere kinderen met een gelijk ontwikkelingsniveau. Vanuit dat perspectief kun je verklaren waarom deze kinderen al snel meer naar oudere kinderen toetrekken. Vaak zien we ook dat het spel tussen dit kind en wat oudere kinderen beter tot stand komt, intensiever is en van een hogere kwaliteit is, dan wanneer het hoogbegaafde kind alleen kan spelen met kinderen van zijn eigen leeftijd en dus van een lager ontwikkelingsniveau.

Eleonoor van Gerven (2008)

Getagd met , , , , , , , , , ,
Geplaatst in (hoog)begaafdheid, Nieuws & blog