Leg minder nadruk op wat niet goed gaat of wat ze niet kunnen.
En focus op wat wél goed gaat.
Zo kun je steeds iets meer van ze vragen.
Complimenten zijn heel belangrijk: ze geven een goed gevoel en dragen bij aan meer zelfvertrouwen.
Kinderen krijgen meer zelfvertrouwen als ze merken dat iets, wat van tevoren moeilijk leek, toch lukt.
Is dit te eng en klappen ze helemaal dicht of worden ze boos?
Deel de taak dan op in stukjes.
En bespreek van tevoren hoe ze elk stukje moeten aanpakken.
Stimuleer zelfstandigheid.
Zeker bij nieuwe ervaringen of het maken van keuzes is het belangrijk dat je de onzekerheid benoemt.
Je kunt bijvoorbeeld zeggen: ‘Vind je het spannend?
Dat hoort erbij.
Maar als je het toch probeert, dan voel je je daarna hartstikke trots.
En is het de volgende keer veel minder spannend.’
Gebruik de kracht van het woordje ‘nog’.
Zegt een kind regelmatig: ‘Dat kan ik niet’ of ‘Het lukt me niet’?
Antwoord dan: ‘Dat kun jij nóg niet’.
Zo maak je duidelijk dat het wel lukt als je doorzet, oefent of ouder wordt.
Heeft jouw leerling de neiging om bij alles om bevestiging te vragen?
Geef deze niet rechtstreeks, maar stel een tegenvraag.
Bijvoorbeeld: ‘Hoe zou je het zelf oplossen?’ of ‘Wat zou je zelf doen?’.
Door deze vragen te stellen, leert jouw leerling om zelf na te denken en te vertrouwen op zijn of haar eigen keuzes.
Gebruik gesprekskaarten.
In een persoonlijk gesprek kom je er eerder achter welke hulpvraag er speelt.
Zo kunnen jullie samen inzichtelijk maken wat er al goed gaat en wat beter kan.
Soms komt een gesprek moeizaam op gang.
Het kan helpen als je dan gesprekskaarten inzet.
Sporten helpt om te vertrouwen op je lichaam, uitdagingen aan te gaan, fouten te maken en angsten te overwinnen.
Ook zien kinderen dat het beter gaat als ze regelmatig oefenen en trainen.
Bovendien hebben ze, al sportend, veel contact met leeftijdsgenoten en ook dat is belangrijk voor het zelfvertrouwen.