Hechting kun je zien als kinderen contact zoeken met een ouder als ze bijvoorbeeld bang, ziek, onzeker of verdrietig zijn.
Het kind laat dan in het gedrag zien dat het naar de ‘veilige basis’ wil die ouder(s) bieden.
Vanuit deze veilige basis durven ze ook allerlei dingen te ontdekken en dus naartoe te vluchten als het nodig is.
Een spelend kind zal regelmatig even naar de ouder(s) teruggaan, voor bijvoorbeeld steun of even contact, of zoekt even oogcontact, om vervolgens weer te (durven) spelen.
Een kind blijft ook graag dichtbij deze ‘hechtingsfiguur’ als hij/zij bang is en strekt bijvoorbeeld de armen uit als hij/zij gevallen is.
Vanaf ongeveer zes maanden gaat de baby een voorkeur krijgen voor één of beide ouders of een ouderfiguur.
Rond de eerste verjaardag van het kind zijn de eerste gehechtheidsrelaties ontstaan, het kind wil het liefst bij bepaalde mensen (ouders of ouderfiguren vaak) in de buurt zijn.
Voor een jong kind is het belangrijk de (fysieke) aanwezigheid van de ‘gehechtheidsfiguur’ te ervaren, (langdurige) scheidingen van deze figuur veroorzaken dan ook angst en verdriet.
Rond de vier, vijf jaar kunnen ze korte scheidingen wat beter overzien.
Vanaf deze leeftijd zijn wisselingen met bijvoorbeeld een omgangsregeling beter begrijpelijk voor het kind, als het wel overzichtelijk en voorspelbaar blijft.